Jaren had ze voor hem gezorgd. Dat hij niet beter zou worden wisten ze allebei. Dat sterven zo lang kon duren niet. Dagen werden weken, weken werden maanden en maanden werden jaren. Jaren waarin voor hen beetje bij beetje alles veranderde.
De dame die in de keuken koffie aan het zetten was ontroerde me. Ze was kranig. Toen ik voor het eerst bij haar kwam stond het bed van haar man in de woonkamer. Daar had hij de laatste maanden van zijn leven doorgebracht en daar zou hij blijven tot de dag van de uitvaart.
Na de uitvaart werd het stil. Niet meteen maar iedere dag een beetje stiller dan de dag ervoor. Tot de stilte oorverdovend hard bij haar binnendrong. Terwijl ze de koffie opschonk zag ik haar schouders schokken. Ze vertelde dat ik het eerste bezoek in weken was op dit uur in de ochtend.
Toen haar man nog leefde was het juist ’s morgens een drukte van belang in huis. Terwijl de meisjes van de thuiszorg haar man verzorgden zette zij koffie. Er werd gepraat en ondanks alles gelachten. Ze miste ze zo, zei ze, die meisjes in de morgen die de buitenwereld mee naar binnen namen. Terwijl ze aan tafel ging zitten keek ze me door haar tranen heen aan, of ik geen haast had vroeg ze.