De man tegenover mij verontschuldigt zich. Ik zal hem wel een botterik vinden. Dat vind immers iedereen. Een eigenaardig type, dat vinden ze hem. Maar dat doet hem niks, zo stelt hij mij gerust. Wat anderen denken kan hem niet schelen. Hij kijkt me doordringend aan. Onderzoekend. En ik kijk naar hem. De oude, wat excentrieke man tegenover mij raakt me.
“Moet je nog koffie?” vraagt hij. Ik zeg ja en terwijl hij naar de keuken gaat kijk ik rond in het kleine huisje. Ik probeer mij een beeld te vormen van de vrouw van wie hij afscheid moet nemen. Ik zie foto’s van hen samen in de bloei van hun leven. Een mooi stel. Ik besef me dat hier een leven is geleefd.
“Suiker en melk?” vraagt hij terwijl hij naast me gaat zitten. Ik bedank en hij veegt zijn tranen weg. Als een man, met zijn vuisten. Onhandig, ongemakkelijk. Zwijgend roeren we in onze koffie. Een man van weinig woorden en ik laat het zo. Een stille rust vult de kamer.
“Ze hield van simpel,” zegt hij dan. Eenvoudig. Geen toeters, geen bellen. Gewoon. Geen poppenkast, geen kermis. “Nergens voor nodig toch,” stelt hij, terwijl hij een slok van zijn koffie neemt. Ik kijk hem aan en knik bevestigend. Nergens voor nodig.
Ik besef dat alles wat toegevoegd zou worden aan de uitvaart afbreuk doet aan zijn liefde voor haar. Haar eren is voor hem niet uit te drukken in dingen van de wereld. Niet in woorden die we zoeken om uitdrukking te geven aan gemis. Hij draagt haar in zijn hart. Hij eert haar met het beeld dat op zijn netvlies gebrand staat. Het beeld van het jonge meisje dat zij was toen ze elkaar leerden kennen. Het beeld van de vrouw die zij werd toen ze trouwden. Het beeld van de moeder die geboren werd met haar eerste kind. Het beeld van de zieke vrouw die zij de laatste jaren was. Beelden doorvlochten met liefde voor haar. Hij ontroert me, deze man.