Op zoek naar een verzorgende die ons zou kunnen helpen met het defecte hoog-laag bed, sprak ik haar aan. Het jonge meisje op gympjes, het overjasje van de zorginstelling gecombineerd met een hoofddoek. Ik vroeg haar wat er aan de hand zou kunnen zijn. Samen gingen we de kamer in waar de oude dame voor wie zij zo lang gezorgd had op het bed lag. Aan het voeteneind bleef ze even staan uit respect en om haar te begroeten. Na een grondige inspectie van de techniek die het bed in beweging zou moeten krijgen, belde ze de technische dienst.
Binnen enkele minuten stapte hij binnen. Liefdevol keek hij naar de dame op het bed waarna hij zich heel rustig richtte hij op de techniek. Na enige tijd was het euvel verholpen.
Hij vroeg of ik even mee wilde lopen. Op de gang stond een Hindoestaanse medewerkster. Haar lange gitzwarte haren gevlochten op haar rug en een rode stip op haar voorhoofd net boven de met tranen gevulde donkere ogen. Te bescheiden om zelf te vragen of ze nog even afscheid zou mogen nemen.
Nadat de laatste zorg verleend was vroeg ik haar om binnen te komen. Ik trok me terug en gaf haar de tijd die ze nodig had. Toen ze naar buiten kwam zocht ze mijn blik en knikte even. Terwijl de oude dame in haar kist werd gelegd bedacht ik me hoe liefdevol er vaak voor onze ouderen wordt gezorgd.
Bij de lift stonden ze alle drie. Ze bogen hun hoofd en legden nog eenmaal hun hand op de kist.
Terwijl we de lift instapten begreep ik beter dan ooit wat nabestaanden bedoelen met dankwoorden aan de medewerkers van de zorginstellingen in de rouwadvertenties. Het zijn geen loze kreten maar getuigenissen van ervaren betrokkenheid. Van liefde tussen mensen.