Ze was half de tachtig, al zou ik haar zoals ze voor me zat, dat niet geven. De tengere vrouw met haar windjack en wandelschoenen, spijkerbroek en korte grijze coupe. Het leek of de tijd voor haar zo rond haar zeventigste stil was blijven staan.
Haar man was overleden. 64 jaar deelden zij lief en leed. Maar niet zoals de meeste koppels die zij kenden, want haar man was een zeeman. Toen zij jong waren, betekende dat maanden en soms zelfs langer dan een jaar van huis zijn. Haar tweede kind werd geboren terwijl haar echtgenoot op zee zat. Zes maanden oud was de kleine toen zijn vader hem voor het eerst in de armen nam.
Zij zorgde voor de kinderen, het huishouden en ze had haar vriendinnen. Een heel eigen, vrij en geëmancipeerd leven. Eenzaam voelde ze zich nooit. ‘Welnee’, zei ze toen ik het haar vroeg. ‘Ik ben zelfstandig opgevoed, heb geleerd zelf te denken en kan prima voor mezelf zorgen. Het was eigenlijk altijd even wennen als hij weer thuis was, want ik had de broek aan hoor!’ Een knipoog en schaterlach volgden op haar krachtige woorden.
Ik dacht dat daarmee alles gezegd was. Verblind door haar nuchtere voorkomen en de woorden die ze zo zelfbewust koos en zelfverzekerd uitsprak. Tot zij op de dag van de uitvaart het woord nam en haar man goede reis wenste op die laatste grote reis. Ze voelde zich ook nu niet alleen. Ze wist dat ze elkaar weer zouden zien en zo ging zij verder: ‘Ik heb hem altijd dicht bij me gevoeld. Wij hebben dat samen. Hij is altijd bij me. Wanneer hij vroeger op zee zat, wisten we precies van elkaar wanneer we aan elkaar dachten of waar we mee zaten. En zo is het nu ook. Niks anders. Ik voel hem nog altijd dicht bij me en zo zal het altijd zijn.’
Ik keek naar haar frêle gestalte die van het spreekgestoelte, met opgeheven hoofd, soepel naar haar plaats op de eerste rij liep. Een lichte glimlach om haar lippen. Haar heldere blik ving de mijne. Uit de speakers klonk Marco Borsato: ‘Afscheid nemen bestaat niet’. Het klonk nooit zo waar als nu.