Hij moest onverwacht afscheid nemen van zijn Liesje. De stille kracht in het gezin, de spil. Liesje die, terwijl hij topfuncties vervulde in het bedrijfsleven, zorgde voor de kinderen en het huishouden.
Sterk en krachtig was ze altijd al geweest en toen hij begon te dementeren was er geen haar op haar hoofd geweest die er aan dacht hem naar een verpleeghuis te laten gaan. Zij zorgde voor hem. Dag in, dag uit. En nu zij samen in de winter van hun leven aangekomen waren, had de dementie bezit van hem genomen en was hun relatie als die van een moeder met haar jonge kind.
Het noodlot sloeg toe in het grote huis waar zij nog altijd samen woonden. Liesje moest loslaten en hij vond haar. Ze werd thuis opgebaard. Daar lag ze op een bed in de huiskamer. Alsof ze sliep.
Bewoog ze nou niet even, vroeg hij me. Waarom mocht hij haar eigenlijk niet in de tuin begraven? Al was het maar voor even… Zou ze misschien toch nog iets kunnen zeggen? Wat is ze koud he, zei hij en liefdevol blies hij op haar handen om ze daarna warm te wrijven. Ze had altijd al een hekel aan koude handen.
Het regelen van de uitvaart liet hij aan de kinderen over. Zijn moeder en broer, voor wie hij hen aanzag, konden dat immers prima. Al zíjn aandacht ging naar Liesje. Dat ze was overleden was voor hem niet te bevatten.
Op de begraafplaats nam hij onaangekondigd het woord, als laatste spreker. Uit zijn binnenzak haalde hij een beschreven papieren zakdoekje. Een dankwoord wilde hij uitspreken. En dat deed hij, alsof hij jaren terug ging in de tijd, sprak hij zelfverzekerd, als man van de wereld zijn dankwoord uit. Hij vond het een heel geslaagde bijeenkomst. Jammer toch dat Liesje er niet bij kon zijn.