Een dag met een gouden randje

Afgelopen zaterdag vierden wij de opening van ons kantoor in het Medisch Centrum Kalverstraat in Middelburg. Na twee jaar gewerkt te hebben aan drie keukentafels in drie verschillende huizen werd het tijd voor een eigen werkplek. Vrouwen van Rouw uitvaartverzorging, ons kindje groeit, neemt letterlijk ruimte in en het is fijn te ervaren dat ons een plek gegund wordt in de Zeeuwse uitvaartbranche. Familie, vrienden en samenwerkingspartners waren erbij om de door Willemien Treurniet verrichte openingshandeling mee te beleven, onze nieuwe werkplek te zien en een feestje te vieren. Maar ook waren er de mensen voor wie we de afgelopen twee jaar uitvaarten verzorgden. Tijdens de speech van wethouder Willemien Treurniet zag ik hem staan, de man voor wie ik de uitvaart van zijn vrouw mocht verzorgen toen we nog maar net begonnen waren. Ik moest even nadenken, kon zijn gezicht niet meteen plaatsen en toen hij later op de middag naar me toekwam om ons te feliciteren en zijn naam noemde kwamen de dunne draadjes van herinnering terug in mijn bewustzijn. Pas ’s avonds toen het feestrumoer voorbij was vlochten die draadjes zich tot een geheel en was ik heel even terug bij het intieme afscheid van zijn prachtige vrouw, ik dacht aan de mooie muziek en de ontspannen sfeer waarin alles verliep.

Er waren er meer die middag, mensen voor wie we werkten, mensen met wie we ons verbonden om hen nabij te zijn. Dat raakt ons. Dat degenen voor wie we met hart en ziel klaarstonden op het moment dat voor hen de wereld even stilstond erbij willen zijn om met ons te vieren dat onze wereld niet stilstaat.

Een uitvaartonderneming is een bedrijf. Laatst vroeg een journalist mij  naar de kern daarvan. Voor ons is het bedrijf niets anders dan de gekozen vorm in deze tijd en samenleving om onze diensten aan te kunnen bieden. Het aanbieden van die diensten, het bijstaan van de nabestaanden en het zorgen voor degene die hen zo dierbaar is, dat voelen wij als onze zielsopdracht. Dat er zoveel mensen waren zaterdag voor wie wij vanuit die intentie mochten werken ontroert en bevestigt ons in onze overtuiging dat een uitvaart verzorgen deskundigheid, professionaliteit én betrokkenheid vraagt. Die betrokkenheid dan terugkrijgen op zo’n onverwacht moment als onze opening maakt zaterdag een dag met een gouden randje.

De mooiste kleding

“Ik zal even haar kleren voor je halen”, de oude man naast mij aan tafel zag er moe en verslagen uit. “Haar kleren, maar ja, wat zal ik pakken? Wat is gebruikelijk?” Vragend keek hij naar zijn zoon. De man aan de andere kant van mij antwoordde sneller dan ik gedacht had, “Nou pa, ma had nog niet zo lang geleden een setje besteld. Een lichte broek met een truitje. Ze paste het aan toen ik hier was en ze was er erg blij mee. Ze vond het mooi en was tevreden over hoe het haar stond, zullen we dat doen?” De hobbel leek genomen, de oude man ging naar boven en kwam terug met wat kledingstukken. “Sokken ook? En ondergoed?” vroeg hij mij. Ik antwoordde hem bevestigend. Ja sokken en ondergoed ook.

Vader en zoon bogen zich over de twee lichte pantalons en de verschillende truitjes die vader bij elkaar gezocht had. De nieuwe pantalon werd als mooist gekozen. Over het truitje waren ze het niet meteen eens. Er was een vrouwenblik nodig zo sprak de zoon en hij keek me vragend aan. Ik wees naar het lichte truitje met de verschillende kleurschakeringen. “Dat zal haar vast mooi staan en het past prima bij de broek”. De oude man slofte naar de bijkeuken en kwam terug met een plastic tas. De uitgekozen kleding ging erin. “Zo die kun je straks meenemen, wil je koffie?”  vroeg hij.

Toen hij even later terug binnenkwam met drie dampende mokken koffie keek hij me opnieuw aan. “Wat moet je nou tegenwoordig zelf aan bij zoiets?” vroeg hij me. Met zoiets bedoelde hij de uitvaartplechtigheid. Ik vertelde hem dat dit tegenwoordig naar ieders eigen wens en gevoel mag. “Was u van plan in pak te gaan?” vroeg ik hem. Hij keek langs mij heen terwijl zijn ogen zich vulden met tranen. “Ik ga zoals zij mij het liefste zag”. “Was dat in pak?”  Vroeg ik aarzelend. Hij schudde zijn hoofd terwijl de tranen over zijn wangen liepen, “Nee hoor, ik ga in mijn blauwe vest met een nette blouse en spijkerbroek”. Hij keek naar zijn zoon die bevestigend knikte. “Juist pa, ma zou niet anders gewild hebben.” En zo geschiedde. Hij zag er mooi uit op de dag van de uitvaart. Precies zoals hij gezegd had, precies zoals zij het gewild zou hebben.

Mijn vader

Hij wist wat hij wilde, mijn vader. Wanneer hij zou overlijden, wilde hij na de laatste zorg in zijn kist gelegd worden, waarna wij als gezin de kist direct moesten sluiten. ‘Geen poppenkast’, zei hij. Daar was hij ook de man niet naar. Bij zijn uitvaart wenste hij alleen de mensen die hem het meest nabij stonden. ‘Degenen die ook op de feestjes komen.’ En als enige muziekstuk ‘Laat me’ van Ramses Shaffy. Ik verbaasde mij erover dat hij er al zo over had nagedacht. Terwijl hij toch al langere tijd ernstig ziek was, had ik niet verwacht dat hij al zo met zijn uitvaart bezig zou zijn.

Oudejaarsavond was het zover. Op de overgang van het oude naar het nieuwe jaar verruilde mijn papa het aardse leven voor het oneindige, waarvan niemand precies weet hoe het eruit ziet. Ik geloof dat hij verlost is van zijn pijnlijke lijf. Dat hij vrij is en ons nu op een heel andere manier nabij mag zijn. Op de achtergrond verjoegen de knallen van het vuurwerk de boze geesten. Zijn reis kon beginnen.

Ik koester de herinnering aan het moment dat wij allemaal om zijn bed stonden. Thuis, in de huiskamer. Hoe hij zijn ogen een laatste keer opende om ons allemaal aan te kijken. Hoe hij zachtjes ging, terwijl mijn moeder hem vasthield. Hoe we de tijd namen alvorens een dokter te bellen. Tijd voor bezinning. Wij samen met degene die ons allemaal zo dierbaar is. Later op de avond werd er verzorgd. Mijn dochters die daarbij ondersteunden en hielpen. Hoe mooi ik het vond om hen zo samen bezig te zien.

De kist werd gebracht en voorzichtig legden we hem daarin. Midden in de woonkamer, op de plek waar zijn stoel stond. Kwart voor twaalf, de mensen van de zorg gaan weg. Mijn oudste dochter gaat op zoek naar de champagne. Om twaalf uur precies staan we allemaal om zijn kist, proosten we op mijn vader en klinkt Ramses Shaffy met ‘Laat me’ door de kamer. Buiten knallen we het nieuwe jaar in. Door het VELUX dakraam zie ik het vuurwerk de lucht ingaan.

Het is diep in de nacht als we uiteindelijk met elkaar zijn kist sluiten. Zo wilde hij het. Zo doen wij het. Een serene rust vult de huiskamer zodra het deksel op de kist ligt. Buiten, in de verte, nog een enkele knal. Dag papa, goede reis.

Doen we het toch een beetje samen

Het is een gure, koude avond. De wind komt uit het noordoosten en snijdt dwars door mijn jas. Ik trek mijn kraag wat omhoog en loop het tuinpad op. Als ik aanbel schalt Jingle Bells door de hal binnen en even later wordt opgedaan door een vrouw van middelbare leeftijd. Haar ogen rood omrand van het huilen. Ik loop achter haar aan de woning in. “Let maar niet op de troep” zegt ze, “hij had net alles van de zolder gehaald”. Ik kijk naar de dozen in de kamer, het zijn de kerstspullen. Ze begint te huilen “we zouden vanavond de boom optuigen”. Ik kijk naar de kunstkerstboom, de lichtjes er in een kluwen naast. Ik stelde mij voor hoe de deur van de woonkamer open zou zwaaien, hoe hij haar een knuffel zou geven en vol goede moed zou beginnen aan de klus. Het liep zo anders.
 
De deur van de woonkamer zou nooit meer open zwaaien. In de gang werd hij onwel. De hulpdiensten werden gebeld en onderweg naar het ziekenhuis overleed hij in de ambulance. “Ik wil dat hij naar huis komt” zei ze toen we aan tafel zaten. We dronken koffie uit mokjes met kerstbomen en wintertafereeltjes. “Dat hij deze dagen hier is, bij mij.”
 
Toen hij de volgende dag thuisgebracht werd voor de opbaring stond ik naast haar. Ik hield haar vast, voelde de huivering in haar lijf toen haar lief in zijn kist de kamer in werd gereden. Alsof de noordoostenwind van de avond ervoor door de kamer trok. Ze ontspande zich en er werd plaats gemaakt tussen de onaangeroerde kerstspullen. Daar stond hij, naast de boom die ze samen zouden versieren. “Daar begin ik straks aan” zei ze, “doen we het toch een beetje samen”. Op de achtergrond klonk de kerstmuziek zachtjes door de kamer.
 
Als ik naar buiten stap schijnt de zon in mijn gezicht. Ik loop het tuinpad af en zie haar door het raam in de kamer. Ze heeft de lichtjes in haar handen en lacht naar me door haar tranen heen. Morgen zal ik haar bellen om te vragen hoe het met haar gaat. Nu laat ik haar. Dit is hun moment samen. Ik glimlach en neurie een kerstliedje.

Hij wilde niet huilen, niet hier, niet nu

Hij hield de deur van het afscheidshuis open voor oma, mama en zijn broertje. Uit die ene handeling sprak zoveel zorgzaamheid. Alertheid ook. Dit jochie met zijn hip geschoren kapsel. Een jaar of tien zal hij geweest zijn. Zijn grote donkere ogen registreerden exact wat er om hem heen gebeurde. Ik stelde mij voor hoe hij op andere zaterdagochtenden met zijn vriendjes op het voetbalveld stond. Hoe hij zijn teamgenootjes zou instrueren over waar de bal te spelen. Een klein baasje met natuurlijk overwicht. Terwijl oma haar jas uitdeed, liep hij naar binnen om een stoel onder de tafel vandaan te schuiven. “Hier oma, gaat u maar zitten.” Terwijl zijn moeder bij oma aanschoof, pakte hij de hand van zijn broertje die in de garderobe was blijven staan. “Kom mee, we gaan zo naar opa kijken. Je weet toch dat opa is doodgegaan? Hier bewaren ze hem. Tot woensdag, dan wordt hij verbrand. Daar voelt opa niks meer van hoor.” Zijn broertje keek hem aan, knikte even en liep met hem mee. Ook voor hem schoof hij een stoel naar achter en behoedzaam tilde hij de kleine man op de stoel. “Even blijven zitten nu.” Zelf ging hij tussen oma en moeder in staan. Zijn armen om oma heen. Even zijn hoofd op haar schouder, een kus op haar wang. Toen ik de deur naar de opbaarkamer opendeed en hen uitnodigde naar binnen te komen, liep hij naar zijn broertje. Oma en mama voorop. Hij met zijn broertje op de arm er achteraan. Op de drempel bleef hij even staan. Hij keek zijn moeder aan, die knikte dat het goed was. Rustig liep hij om opa’s kist heen om zich aan te sluiten bij mama en oma. Mama nam de kleine man op haar ene arm en sloeg haar andere arm om hem heen. Zijn handen om de rand van de kist, witte knokkels. Hij keek naar opa, zocht met zijn lijfje steun bij mama, die hem nog iets steviger beetpakte. Stille tranen over zijn wangen. Met zijn duim en wijsvinger duwde hij in zijn ooghoeken. Hij wilde niet huilen, niet hier, niet nu. Ik verliet de opbaarkamer en vroeg mij af wanneer hij dat wel zou doen. Wanneer hij zijn tranen de vrije loop zou laten.

Ik heb toch geleefd?

Hij raakte me, de man die ik aantrof op het bed in zijn studio. Om hem heen alles wat hij nodig zou kunnen hebben, binnen handbereik. Water, medicatie, zijn mobiel, het pakje shag met aansteker en asbak, de afstandsbediening van de televisie. Hij was begin dertig en sinds het ongeval dat hem voor altijd afhankelijk zou maken van anderen, was dit zijn wereld. In het begin kwam hij nog wel eens buiten maar met de jaren verslechterde zijn conditie en uiteindelijk raakte hij volledig aan bed gekluisterd. Afhankelijk van zorgmedewerkers en zonder enig perspectief op verbetering.

‘Dan wordt het wereldje klein en weet je wie je echte vrienden zijn’, was wat hij mij zei, wijzend op een foto van hemzelf en twee mannen bij hun motoren. ‘Dat waren betere tijden, het zijn de enigen die hier nog komen, en mijn ouders natuurlijk.’ Hij slikte een brok weg en vervolgde zijn verhaal. ‘Mijn vriendin heb ik weggestuurd, dit is toch geen leven zo, voor haar… ik geloof dat ze opgelucht was’. hij lachte cynisch. ‘Ze was in ieder geval snel weg.’

Hij wilde niet verder en enkele weken na ons gesprek verzorgde ik de uitvaart zoals we het besproken hadden. Het werd groots. Iedereen mocht komen. En de zaal zat vol, met familie, zorgmedewerkers, vrienden en vriendinnen van weleer, een juf van de basisschool, oud-collega’s, kroegmaten en buren. Op de eerste rij zijn ouders en de twee vrienden die tot het laatste moment bij hem waren. Met hem geproost hadden voordat hij voor altijd zijn ogen sloot.

Toen we bespraken hoe klein of hoe groot de uitvaart zou worden en hij aangaf dat het groots moest zijn vroeg ik hem waarom. Ik had in mijn gedachten al ingevuld dat het waarschijnlijk een kleine, intieme uitvaart zou worden. Te snel. Te vooringenomen. Blijven luisteren Nicole, blijven aansluiten. Het moest groots worden want hij had wel geleefd. Dat waren zijn woorden: ‘ik heb toch geleefd?!’ En iedereen op de dag van de uitvaart in de zaal zou daarvan bewijs leveren.

Afscheid nemen bestaat niet

Ze was half de tachtig, al zou ik haar zoals ze voor me zat, dat niet geven. De tengere vrouw met haar windjack en wandelschoenen, spijkerbroek en korte grijze coupe. Het leek of de tijd voor haar zo rond haar zeventigste stil was blijven staan.

Haar man was overleden. 64 jaar deelden zij lief en leed. Maar niet zoals de meeste koppels die zij kenden, want haar man was een zeeman. Toen zij jong waren, betekende dat maanden en soms zelfs langer dan een jaar van huis zijn. Haar tweede kind werd geboren terwijl haar echtgenoot op zee zat. Zes maanden oud was de kleine toen zijn vader hem voor het eerst in de armen nam.

Zij zorgde voor de kinderen, het huishouden en ze had haar vriendinnen. Een heel eigen, vrij en geëmancipeerd leven. Eenzaam voelde ze zich nooit. ‘Welnee’, zei ze toen ik het haar vroeg. ‘Ik ben zelfstandig opgevoed, heb geleerd zelf te denken en kan prima voor mezelf zorgen. Het was eigenlijk altijd even wennen als hij weer thuis was, want ik had de broek aan hoor!’ Een knipoog en schaterlach volgden op haar krachtige woorden.

Ik dacht dat daarmee alles gezegd was. Verblind door haar nuchtere voorkomen en de woorden die ze zo zelfbewust koos en zelfverzekerd uitsprak. Tot zij op de dag van de uitvaart het woord nam en haar man goede reis wenste op die laatste grote reis. Ze voelde zich ook nu niet alleen. Ze wist dat ze elkaar weer zouden zien en zo ging zij verder: ‘Ik heb hem altijd dicht bij me gevoeld. Wij hebben dat samen. Hij is altijd bij me. Wanneer hij vroeger op zee zat, wisten we precies van elkaar wanneer we aan elkaar dachten of waar we mee zaten. En zo is het nu ook. Niks anders. Ik voel hem nog altijd dicht bij me en zo zal het altijd zijn.’

Ik keek naar haar frêle gestalte die van het spreekgestoelte, met opgeheven hoofd, soepel naar haar plaats op de eerste rij liep. Een lichte glimlach om haar lippen. Haar heldere blik ving de mijne. Uit de speakers klonk Marco Borsato: ‘Afscheid nemen bestaat niet’. Het klonk nooit zo waar als nu.

Een zelf gekozen einde

Donkere krullen markeerden zijn gelaat. Op de recente foto die zijn moeder aan mij laat zien staat een lange, slanke jongen van begin 20. Hij lacht maar iets in zijn ogen verraadt de melancholie die hij zo lang wist te verbergen. Een schaduw valt over zijn gezicht wat het onbestendige gevoel, dat de foto mij geeft, versterkt. Alsof iets niet gezien mag worden. Uit het licht moet blijven.
Zijn moeder vertelt mij hoe zijn leven vanaf het prille begin een worsteling was geweest. De moeizame zwangerschap met de en een vroeggeboorte. Een jongetje zo klein dat hij in zijn vaders handpalm paste. Jari noemden ze hem, het betekent strijder, en hij deed zijn naam eer aan; na enkele maanden in de couveuse mocht hij mee naar huis. Wat een levensdrift in dat hele kleine lijfje. Hij groeide op van dromerig kind dat het liefst op zichzelf was, tot slungelige puber. Zijn gelaat geteisterd door acne. Zijn haar voor zijn gezicht, schouders gekromd, hij wilde niet opvallen, niet gezien worden. Toen begon het pesten. Het had zijn verdere schooltijd geduurd. Zijn moeder vertelde hoe zij machteloos moest toezien dat haar kind zich steeds meer terugtrok in zijn eigen wereld. Een wereld waar ook zij en zijn vader hem niet meer konden bereiken.

Ik bladerde door het fotoalbum dat inmiddels op mijn schoot lag. Plaatjes van Jari als klein jochie op de kinderboerderij, de donkere krullen om zijn ronde koppie, stralend met een konijntje in zijn kleine handjes, familiefeestjes, vakanties, de klassenfoto van groep 8 waarop hij achteraan staat, verscholen achter de andere kinderen, zijn blik naar beneden alsof hij al wist wat zou komen. Na de middelbare was hij een technische opleiding gaan volgen. Hij kreeg een baan bij het bedrijf waar hij stage had gelopen en er kwam een vriendin. Er werd uitgekeken naar een eigen plek samen. Toen zij het onverwacht uitmaakte, keerde Jari zich terug in zichzelf. Onbereikbaar, tot die fatale dag. Een zelfgekozen einde.

Voor mij op de verzorgtafel ligt zijn lichaam. Ik rits de witte zak voorzichtig open. Of ik een haarlok van zijn donkere krullen wilde knippen had zijn moeder mij gevraagd. Haar zoon nog zien was niet meer mogelijk geweest. Terwijl ik de schaar in zijn donkere lokken zette, dacht ik aan de foto met het konijntje. Met een brok in mijn keel ritste ik de zak dicht. Dag lieve moegestreden Jari. Dag dappere strijder. Ik wens je licht.

Een diep dal

Hij kon zich niet voorstellen hoe hij zonder haar verder moest. De man van middelbare leeftijd die voor mij zat zocht zijn zakdoek, terwijl hij hevig snikkend zijn wanhoop uitsprak.

Zijn vrouw was zijn alles, altijd waren ze samen geweest. Kinderen zijn er niet gekomen en dat vond hij niet erg. Zij had alle tijd en aandacht voor hem en hij behandelde haar als zijn prinses.

‘Popje’ noemde hij haar liefkozend. Terwijl ze samen boodschappen deden, werd zij onwel. Alle hulp kwam te laat. Ze overleed in het ziekenhuis.

Er waren nog zoveel plannen om samen te genieten nu hij met pensioen was en ze alle tijd van de wereld hadden. Ze zouden naar Spanje gaan met de caravan, overwinteren. Het lot besliste anders.

Ik had met hem te doen en bezocht hem na de uitvaart nog enkele keren. Langzaam maar zeker zag ik hem opkrabbelen uit het diepe dal van rouw en verdriet. Tijd om los te laten.

Vandaag zat er een kaartje bij de post. Uit Spanje. Hij had het ‘geflikt’ schreef hij. Was alleen vertrokken en had het goed. Ik glimlachte en dacht aan Popje; ze zou trots op hem zijn.

Klaar voor hun reis naar het grote onbekende

In het holst van een stille nacht belde ik aan bij het enige huis in de straat waar nog licht brandde. De auto’s voor de deur lieten er geen twijfel over bestaan dat het druk zou zijn binnen. De man die mij binnenliet, stelde zich voor als zoon van de overledenen en ging mij voor naar de woonkamer.

“Een leven lang samen, een leven vol liefde, geëindigd in deze winternacht”

Een tiental paar ogen keek mij aan, terwijl ik rondging om de handen te schudden, mijzelf voor te stellen en de aanwezigen te condoleren met hun verlies. Een ongebruikelijk verlies, want boven op de ouderslaapkamer lagen vader en moeder innig verstrengeld samen in het grote bed. Een leven lang samen, een leven vol liefde, geëindigd in deze winternacht.

De stilte buiten was mij eenzaam voorgekomen, de stilte in de huiskamer beklemmend, maar de stilte die hier deze slaapkamer vulde was sereen. Ik keek naar het echtpaar, hun tere, perkamenten huid, hun benige, tengere lichamen. Vredig, tevreden, zoals ze daar lagen, alsof ze sliepen en morgen een nieuwe dag zou beginnen. Ik stelde me voor dat er andere nachten geweest zijn, nachten vol passie, nachten met zorgen om de kinderen of het brood op de plank, nachten met geruzie en verwijten. Het deed er allemaal niet meer toe. Deze ene nacht werd hun heilige nacht. Het leven voltooid. Klaar voor hun reis naar het grote onbekende. Samen.